Thuiskomen | Mensen | Beelden | Contact | Zoom

Luc Windey en Annie Goossens  

50 jaar Gildenhuis

 

Luc Windey & Annie Goossens

Op 1 april gingen Luc & Annie van ’t Gildenhuis met pensioen. Tot in 2005 runden ze het café en de feestzalen en de laatste tien jaren enkel de feestzalen. Luc woonde sinds zijn elfde in ’t Gildenhuis en kan dus meeklappen over een halve eeuw wel en wee ervan. Als die geen verhaal te vertellen hebben, heeft niemand een verhaal. Ik trok mijn stoute schoenen aan en ik kreeg onmiddellijk een positieve respons op mijn vraag. Op een natte woensdag vol maartse buien was ik er verwacht. Ik kreeg een stukje Gildenhuisgeschiedenis te horen maar vooral het verhaal van een familie die keihard gewerkt heeft en er nog veel leute aan beleefd heeft ook.

Annie
Ik ben geboren op 10 mei 1952. Mijn thuis was in de Veldekensstraat, begint Annie. Mijn ouders waren Cesar Goossens en Rachel De Paepe. Mijn vader werkte tot Goossens en mijn moeder was huisvrouw en ze naaide nog wat om wat bij te verdienen. Ik kom uit een gezin van vijf: Mariette, André, Hubert, ik en onze Leopold. Ik volgde op de Kouter snit en naad en nadien heb ik een korte bureauopleiding gehad in de school van Piet Vermeir in Aalst.
Ik startte bij Sporta De Waele en een jaar later op den bureau bij Goossens. Ik heb toen de verhuis meegemaakt van de Lange Akker naar het industriepark. Ik heb er gewerkt tot in 1978 toen ik zelf ontslag genomen heb omdat mijn werk niet meer te combineren viel met het Gildenhuis.

  Luc
Mijn geboortedorp is Kieldrecht, gaat Luc verder. Op 22 april 1954 zette ik de eerste keer mijn keel open. Mijn vader Cyriel Windey was rijkswachter en afkomstig van Eksaarde. Hij had mijn moeder, Irma Van Driessche (Irma van Boerkes in de volksmond), leren kennen toen hij stage liep in Zele. Toen ze trouwden in 1947, kreeg mijn vader een plaats in Kieldrecht en werden ze verplicht in de kazerne van de gendarmerie te gaan wonen. Daar zijn mijn broer Julien (1948) en ikzelf geboren. Tot mijn elf jaar heb ik daar gewoond, vertelt Luc. Dat was eerlijk gezegd een zalige tijd. In de kazerne woonden we samen met zeven gezinnen met kinderen en dat was plezant. Als klein manneke trok ik met vrienden geregeld naar den Doel. Om naar de schepen te kijken, de overzet en vooral te genieten van dat zalige dorp dat Doel toen nog was.

Annie 4 jaar

Annie 4 jaar

 

Luc met zijn ouders en broer Julien

Het gezin Windey in 1958: vader Cyriel, Luc, Julien en moeder Irma Van Driessche

 

Luc bij de sint

Luc als fan van de Sint

Ik heb daar gewoond tot in 1965, gaat Luc verder. In die tijd was het vrouwen van rijkswachters niet toegestaan om een beroep te hebben. Onze Julien ging studeren en met de pree van mijn vader alleen zag ons moeder dat niet zitten. Frans Van Hecke en Maria Van Malderen, die jarenlang het Gildenhuis uitbaatten, stopten ermee en dus zocht men een nieuwe uitbater. Mijn moeder zag dat zitten want mijn vader kon op zijn 46 met pensioen en dus kon zij haar kandidaat stellen.   In die tijd moest je je nog gaan presenteren bij Benoit Van Acker en alle leden van de beheerraad van het Gildenhuis. De pastoor van Kieldrecht heeft nog een aanbevelingsbrief geschreven naar deken Rooms om de verdienste van mijn moeder in het verenigingsleven in de bloemetjes te zetten.
Om een lang verhaal kort te maken, na veel vieren en vijven kon mijn moeder het Gildenhuis overnemen en verhuisden we dus naar Zele.

Er viel blijkbaar iets te vieren.
Luc Van Den Abbeele, Octaaf Van Der Burgt, Martha Pieters, Staf Rupus,
Irma Van Driessche, Cyriel Windey en Jozef Van Der Strieckt.

 

 

Een zicht op het Gildenhuis einde jaren 70.

Gildenhuis    

Het Gildenhuis van toen was niet te vergelijken met wat het nu is. De oude zaal stond er nog en de infrastructuur had iets prehistorisch. Er was centrale verwarming met een kolenketel. Om de drie uur moest mijn vader de kolen bijvullen. In de keuken stond een grote gietijzeren stoof met wat kasten en een afwasbak. De tafels waren houten schragen met planken. Voor mijn moeder was het een grote aanpassing. Ze had nog nooit café gehouden, laat staan dat ze kon koken voor een grote groep mensen. Toch heeft ze zich daar met scha en schande doorgeslagen. Ieder jaar op de eerste mei bijvoorbeeld, smeerden de boeren en de dag ervoor brachten zij in het café het vlees dat mijn moeder moest klaar maken. Die grote rosbiefs werden dan in zijn geheel geserveerd met een groot mes erbij, hoe ze dat heeft klaargespeeld weet ik nog altijd niet, maar ze deed het wel, zegt Luc.
In de tijd van mijn moeder was het Gildenhuis 365 dagen per jaar open. Een sluitingsdag of een jaarlijks verlof zat er niet in. In het café was het altijd druk, zeker als het dop was.

 

Iedere dag moesten we gaan kijken hoe laat het te doppen was. Je had vier categorieën doppers: arbeiders mannen, arbeiders vrouwen, bedienden mannen, bedienden vrouwen. Als den dop om acht uur begon moest het café om zeven uur open zijn. ’s Avonds sloot mijn moeder op tijd en ze had er geen problemen mee om de laatste klanten op tijd buiten te steken met de woorden: ‘Moete nie bij a vraa zijn?’.

Mijn vader was wel met pensioen, maar is nog een aantal jaren nachtwaker geweest op het gemeentehuis. Hij moest de telefonische oproepen voor de politie beantwoorden. Later is hij nog enkele jaren actief geweest als portier bij de firma Van der Eecken.

Het café was niet aan hem besteed, hij kon niet tegen dat gezever aan den toog en van dronkaards moest hij helemaal niets weten. Toch moest hij regelmatig bijspringen, zeker als mijn moeder moest koken. Hij was dan ook de gelukkigste mens toen wij de zaak overnamen.

Jeugd    
Ik was elf jaar toen ik in Zele kwam. Ik had mijn plechtige communie gedaan maar ik was niet gevormd omdat het in Kieldrecht maar om de twee jaar vormsel was. In Zele heb ik drie jaar lager middelbaar gevolgd in het toenmalige Pius X-college. Ik ben ook enkele jaren bij ‘De Minnezangertjes’ geweest maar voor de rest was er weinig tijd voor sport of ontspanning. Van in den beginne moesten mijn broer en ik thuis helpen in het café of als er feesten waren. En werk was er altijd!, zegt Luc.
Toen ik vijftien werd, vroeg mijn moeder of ik geen zin had om hotelschool te volgen. Ik zag dat wel zitten en mijn ouders schreven me in Oostende in. Twee jaar ben ik op internaat geweest en omdat ik mijn best deed, mocht ik het laatste jaar op kot. Dat was een jaar om op te schrijven, bekent Luc lachend, ik heb toen iets van de wereld leren kennen, maar eind juni had ik wel mijn diploma op zak. Om wat ervaring op te doen heb ik een aantal maanden in het ‘Brouwershof’ en ‘Hotel Serwir’ gewerkt tot ik mijn legerdienst moest vervullen. Na die vijftien maanden heb ik als kok (in dienstverband) restaurant ‘De Snuiver’ in Denderbelle opgestart. In 1976 werd ’t Gildenhuis te zwaar voor mijn moeder alleen en vroeg ze me om haar te helpen. In 1977 hebben Annie en ik dan de zaak overgenomen.
 

Luc als kok in restaurant De Snuiver

Luc als kok
bij de opening van restaurant De Snuiver

Liefde    
Luc en Annie als jong koppel  

We hebben elkaar leren kennen op de wafelbak van ’t Gildenhuis. Ieder jaar werden drie dagen en nachten lang met 40-50 ijzers wafels gebakken die dan verkocht werden om geld in ’t spreekwoordelijke laatje te brengen. Die nacht stonden Luc en ik toevallig naast elkaar te bakken, vertelt Annie. We kenden elkaar helemaal niet maar tussen het deeg en de wafeldampen begon er iets te ‘rijzen’. In het weekend zagen we elkaar in de Juvenes, maar het is maar echt serieus geworden eind augustus op de Scoutsfeesten. In 1976 zijn we dan getrouwd. Het middagmaal was in de Serwir en het avondfeest was, hoe kon het ook anders, in het Gildenhuis. We kozen voor een breugeltafel, want koken op mijn eigen trouwfeest dat zag ik echt niet zitten, voegt Luc er aan toe.

’t Boerkeshof op de Zandberg was onze eerste woonst, gaat Annie verder. Toen we in 1977 het Gildenhuis overnamen, verhuisden we naar de Kloosterstraat en Cyriel en Irma kwamen naar de Zandberg. We hebben die verhuis zelf gedaan met een camionette van Roger Van Hecke. Dat was echt niet te doen, zo’n huisruil. In het Gildenhuis was de woonst zo oud als de straat en vrij klein. In 1981 is onze tweeling Karla en Sandra geboren en toen was het hek helemaal van de dam. We hebben dan ’t Boerkeshof van mijn ouders kunnen kopen, zegt Luc, op voorwaarde dat zij in het nieuwe huis ook konden wonen. Een kangoeroewoning in een tijd dat dit woord nog moest uitgevonden worden. In 1984 was het klaar en konden we in ons nieuw huis.

Annie met haar tweeling als baby   Gezinskiekje   Tweeling als negenjarigen   Tweeling nu
Zalen    

Toen mijn moeder begon in 1965 kookten we enkel en alleen voor de verenigingen en dat waren er heel wat in die jaren. Elke vereniging had zijn kerstfeest, lentefeest, jaarfeest… en noem maar op. Toen in 1970 de oude zaal werd afgebroken en de bovenzaal totaal vernieuwd werd, kwam er ook ruimte voor trouwfeesten, rouwmaaltijden en jubilees.
In 1984 was de grote zaal klaar en kwam er een pak werk bij. Dat was eerst niet gepland maar na enkele maanden kregen wij ook die zaal in ons beheer zodat we grotere feesten konden geven, zegt Luc. Onze keuken was boven en dat betekende dat we alles wat we klaarmaakten naar beneden moesten brengen en er ook nog eens voor moesten zorgen dat het warm was. Dat was echt een hele organisatie op zich. Alleen de zaal klaarzetten was meestal meer dan een dag werk want al ons materiaal (serviezen, bestek, glazen, tafelkleden) stond allemaal boven.
Doorheen de jaren kregen we daar een zekere routine in, maar makkelijk was toch anders. In het begin werden er ook bals en TD’s gegeven maar daar zijn we na een tijdje mee gestopt omdat de parketvloer in de zaal te veel beschadigd werd. Vele jaren lang hebben we een vis- en wildfestival georganiseerd met veel succes.

  Luc en Annie met hun personeel
Luc aan zijn kookpotten  

Hoe dan ook, gaat Luc verder, gans ’t Gildenhuis uitbaten was allesbehalve schapenwachten. Vooral de combinatie van de zalen met het café was soms niet zo makkelijk. Als je in een weekend twee feesten had, stond ik praktisch heel de tijd in mijn keuken, Annie zorgde voor de zaal en alles wat er bij kwam kijken maar ondertussen moest ook het café open. Gelukkig hebben we veel hulp gekregen van mijn ouders, mijn broer Julien en in latere jaren ook van onze tweeling.

Maar dat neemt niet weg, vult Annie aan, dat het zware weekends waren. Je had bijvoorbeeld een trouwfeest tot vier, vijf uur ’s morgens en om negen uur was het café open. Er waren van die weekends dat we ons bed bijna niet zagen. Gelukkig hadden we iemand halftijds in dienst om voor onze kroost te zorgen.

  Luc versiert een dessert

Een ander paar mouwen was het personeel. Van in de tijd van mijn moeder was dat vaak een probleem. In het begin hielpen de mensen van de organisaties maar later moest je zelf mensen vinden om op te dienen en dat was niet altijd evident. Als je een groot feest had, had je al snel tien, twaalf mensen nodig en die vinden was soms een echte miserie. Al die mensen die kwamen helpen waren tenslotte ook geen professionals, mensen zoals jij en ik die in het weekend een centje wilden bijverdienen.

Café    
Ik had het in het begin erg lastig in het café, bekent Annie. Ik was nog vrij jong en niet zo sociaal, eerder een beschaamd iemand en in het café voelde ik me een beetje voor de wolven geworpen. Dat was voor mij echt een serieuze aanpassing. Doorheen de jaren is dat wel verbeterd. Voor mij was dat anders, vult Luc aan, ik was in het café opgegroeid en ik kende dus het klappen van de zweep. We hebben hard gewerkt, gaat Luc verder, maar ook veel plezier beleefd.
Heb je zo niet enkele anekdotes?, vraag ik hen. Ze lachen allebei. We hadden echt ‘spuiters’ in ons café die met de regelmaat van de klok vanalles uitstaken, zegt Annie. Maar, voegt Luc er aan toe, wij waren er ook niet vies van. Paul Poppe zaliger had thuis een schoon kot konijnen en regelmatig stoefte hij daarmee. Dat bracht Luc Van Den Abbeele op een idee.  Op een zaterdag was het prijskaarting die Paul samen met een paar anderen organiseerde en Luc en ik trokken om elf uur ’s avonds naar de Stokstraat en ‘stalen’ één van zijn schoonste konijnen. Luc slachtte het en ik moest dat beest vasthouden. Ik had nog nooit een beest doodgedaan. Dat beestje kreeg een plaatske in onze diepvries. Iedere zondagmorgen kwam de familie Poppe aperitieven maar die zondag kwamen ze een uur later dan gewoonlijk. Met heel de familie hadden ze in den hof en de omringende velden gezocht naar een schoon konijn dat ontsnapt was.
 

Luc en Annie achter den toog

 

Jules Jacobs met de fameuze voituur   Iedereen aan den toog wist van wanten maar hield wijselijk zijn mond, hoe moeilijk het ook was. De volgende kaarting was de laatste van het jaar en ik zei tegen Paul en zijn maten dat ik hen eens ging trakteren op een etentje als bedanking voor het afgelopen werkjaar. O, zei Paul, dat vind ik nu eens echt sympathiek. Ik maakte het konijn klaar en met een man of tien gingen we aan tafel. Mmm, zei Paul, ’t is geen slecht konijn maar mijn konijnen zijn toch veel beter. En op dat moment ontploften we bijna, lacht Luc.
In mijn jonge jaren durfde ik, als we gesloten waren nog eens afzakken naar The Phoneboot of later de Club 25. Dat waren zalige nachten, herinnert Luc zich, lekker doorzakken en in het naar huis gaan bij vriend Albert Vael gaan ontbijten. Die gaf ons dan verse boterkoeken die we aan de oven opaten. Alleen was moeder Irma niet op de hoogte van onze nachtelijke uitstappen. En sommigen vonden dat ze haar dat toch tussen pot en pint moesten vertellen. Daar hadden we iets op gevonden. Die babbelaar zijn volgende pint smeerden we in met tabasco zodat dit lekker goed brandde als hij er van dronk. De boodschap was heel duidelijk en die ezels schopten geen twee keer tegen dezelfde steen.
De geboorte van onze tweeling was ook iets speciaals, zegt Annie. In het begin van mijn zwangerschap ging ik gewoon op controle bij mijn huisarts en ik wist dus niet dat er twee op komst waren. Iedereen in het café vond toch dat ik tamelijk zwaar was en Jules Jacobs zei tussen pot en pint dat hij voor de voituur zou zorgen als het er twee waren. Die belofte werd op een bierkaartje vastgelegd en in de meimaand kwam het uit: het was inderdaad een tweeling. Jules, gaat Luc verder, was een man van zijn woord. Hij trok zich een maand terug in zijn garage en op een avond verscheen hij met zijn voituur. Een kinderwagen met een accu, een claxon, lichten, pinkers, kortom met alles erop en eraan. Het café vol volk want ieder wilde er bij zijn. Dat was een fantastische avond!
Pampers kosten geld en voor een tweeling heb je er dubbel zoveel nodig. Op den toog hadden we voor de leute een spaarvarken gezet met de boodschap: ‘Voor de luiers van onze kinderen’. Iedereen vond dat sympathiek en dat varken werd tamelijk goed gespekt. Op een vrijdagavond zegt Paul Poppe tegen de mannen aan den toog: ‘Ik ga jullie eens trakteren met een pak friet’. Hij nam ieders bestelling op en een halfuurtje later stond hij daar met de friet, de curryworsten, de satékes. En of die smaakten! De volgende dag ontdekte ik dat het spaarvarkentje nog wel zijn gewicht had, alleen waren die franken vervangen door roeste nagels.

Begin jaren tachtig hebben we nog een hond gehad, een boxer. Een hond in een café is niet simpel maar onze Whisky was allemans vriend. Louis De Kegel zaliger kwam hem geregeld halen om met hem te gaan wandelen. Het liefste van al zat hij in een auto en we moesten hem goed vastbinden in het café of de hond was ribbedebie. Maar op een dag was hij toch verdwenen met de noorderzon. Annie en Albert Van Der Strieckt zijn hem dagenlang gaan zoeken en aan alle boerderijen stonden ze dan te roepen: ‘Whisky, Whisky!’. Dat de mensen af en toe raar opkeken, dat moet ik je niet zeggen zeker, lacht Annie. En we hebben ook nog een annonce in de gazet gezet, zegt Luc. Verloren Boxer, naam Whisky, kleur cognac.

Een ander memorabel feit was de historie van de plastron. Eén van de vaste meubelen van het café was ongetwijfeld Hubert Heirwegh, alias den dikke Hubert. Die man hield regelmatig heel de toog aan de klap. Op een goede dag zit ook Werner Heirman aan den toog. Die twee hadden een soort liefde-haatverhouding en ze deden niet liever dan op elkaar te schimpen.

  Dikken Hubert met Jozef De Bruyne
Op een gegeven moment zegt Werner: ‘Zwijg maar al, gij zij nen dopper!’ Hubert vroeg mij een schaar en zei tegen Werner: ‘Zeg dat nog eens waar dat ik bij sta.’ ‘Da ge nen dopper zijt’ antwoordde Werner Heirman. Hubert pakte de schaar en knipte Werners plastron in twee. Werner was razend. Hij pakte zijn biezen en trok naar het gemeentehuis om aangifte te doen bij de politie. Hubert, een grote mond maar een klein hartje, liep in zeven tellen met zijn ‘wapen’ ook naar de politie. Of er iets van gekomen is, ik denk het niet, zegt Luc, maar wij in het café bestierven het van het lachen.
In die goede oude tijd stond er recht tegenover het Gildenhuis een frituur. Regelmatig kochten klanten daar een pak friet dat ze kwamen opeten in het café. Achter den toog had ik een reuzevork op een lange steel, zegt Luc.
  En den truc was dat iemand de frieteter aan de klap hield zodat ik achter de rug met mijn vork een frietje kon meepikken. Dat zorgde iedere keer voor de nodige ambiance, maar je moest wel uitkijken bij wie je dat deed.
En dan die Jägermeisterdoos. Af en toe als het café al gesloten was, bleef ik met enkele vrienden wat nakaarten en het liefst van al dronken we dan samen Jägermeister. Op een zondagmorgen hadden we op de toog een kartonnen doos gezet met daarin een poppetje. Iedereen die binnenkwam, vroeg zich af wat die doos te betekenen had. Ha, zeiden we, lacht Luc, voor 5 frank mag je eens kijken. Nieuwsgierig als ze waren, betaalden ze vijf frank en het toffe eraan was dat niemand verklapte wat er in zat. Binnen de kortste keren hadden we twee flessen van onze godendrank op een plezante manier verdiend.
Hoogte- en dieptepunt    
Beeld van het cafe na de brand  

In heel die halve eeuw Gildenhuis was er één zwarte dag: dinsdag 10 november 1987, een marktdag. Ik maakte zoals iedere week op maandag een hele ketel soep voor de markt. Iedere dinsdagmorgen ging mijn moeder naar de markt maar eerst ging ze de soep opzetten. Zo ook die bewuste dinsdag. Even voor negenen kreeg ik een paniektelefoontje van bakker Vael met de boodschap dat er brand was uitgebroken in ons café. Wij in zeven haasten naar de Kloosterstraat en Albert Vael had niet gelogen. Heel de keuken was uitgebrand en het café was zwaar beschadigd door de rook. Wij vermoeden nog altijd dat de oude elektrische leidingen in onze keuken de brandoorzaak waren.

De volgende dag op 11 november is er een groep van meer dan 30 vrijwilligers komen helpen kuisen. We hebben toen boven in de zaal het café ondergebracht en drie maanden lang hielden we boven café tot ergens in februari 1988 het café volledig vernieuwd was met het uitzicht van een Engelse pub. Trouwens, zegt Annie nog, sinds 1965 is het café al vijf keer van interieur veranderd.

Begin jaren tachtig maakte de Lotto een serieuze opgang. Via mijn nonkel Gilbert (Van Damme) kregen we in ons café een Lottodepot. We maakten er wat reclame voor en binnen de kortste keren was de donderdagavond een topavond in het café. Mensen brachten hun lottoformulier binnen en bleven een pintje drinken. Dat was best gezellig. In die tijd was alles nog manueel en op vrijdagmorgen werden de briefjes opgehaald.

Ook hadden wij een Lottoclubje van tien mensen en iedere week speelden we mee met dezelfde cijfers. In 1981 hadden we zes cijfers in rang 1. De zondagmorgen, we lagen nog in ons bed en de kuisvrouw was aan het werk, toen Albert Van Der Strieckt aan onze trap stond te juichen dat we er zes juist hadden. In die tijd moest je nog tot dinsdag wachten vooraleer je je eigenlijke winst kende. We hadden enerzijds geluk en anderzijds pech want juist die week waren er nog vijf gelukkigen die er zes juist hadden. We kregen toch de mooie som van ongeveer 8 000 000 Belgische frankskes (200 000 euro) en gedeeld door tien was dat nog meer dan de moeite waard.

  lottoformulier
     
Luc en Annie in Spanje aan het tafelen  

Boog

Die stond ook niet altijd gespannen. Toen ze startten in 1977 hebben Luc en Annie onmiddellijk een sluitingsdag ingevoerd en twee maal per jaar trokken ze er voor een dag of tien tussenuit. In het begin kon dat enkel omdat we veel hulp kregen van mijn ouders en mijn broer Julien, zegt Luc, pas in latere jaren mochten we (van de beheerraad) een jaarlijkse vakantie nemen. Met de kinderen gingen we in de winter skiën. Zij deden dat graag, gaat Annie verder, ik ook maar het heeft jaren geduurd voor ik het goed kon. Ik ben altijd heel voorzichtig geweest, zegt Luc op zijn beurt, ik was doodsbang dat ik iets zou breken want ik kon het me heus niet permitteren om zes weken met mijn been in het gips te zitten. In de zomer trokken we steevast naar Spanje. Aan de Costa Brava hebben we ons hart verpand.

Nee, we zijn geen strandkloppers, zegt Annie, we houden meer van uitstapjes en een goed restaurantje. Onze goede vriend Ignace De Geest heeft ons wegwijs gemaakt in de streek en ons gewezen waar we onze smaakpapillen konden verwennen. Ook onze kinderen zijn weg van Spanje. Ons Karla is er zelfs kerkelijk getrouwd in een pittoresk kerkje in de bergen. Dat was iets onvergetelijks!

Sinds de kinderen het huis uit zijn, doen we ook regelmatig een citytrip. We zijn geen echte globetrotters, maar er zijn weinig grote steden in Europa waar we nog niet geweest zijn, zegt Luc. Hier in Vlaanderen gaan we weinig op restaurant, maar voor vrienden koken doe ik graag. Je zal het misschien raar vinden, maar thuis koken voor vrienden is voor mij een echte ontspanning.

 

Luc & Annie voor het Hermitage in Sint-Petersburg

  Luc en Annie voor het Hermiatge in Sint Petersburg
Uitbollen    
Vijftig jaar Gildenhuis laat hoe dan ook sporen na. Een tiental jaar geleden begon de combinatie van het café echt te wegen voor Luc en Annie. Ook wij bleven nu eenmaal geen drie maal zeven, zegt Luc. Aan de beheerraad vroegen we of het mogelijk was om het café van de zalen te splitsen en na enkele vergaderingen stemden ze daar in toe. De laatste tien jaren hadden we dus enkel de katten van de zaal te geselen en dat was heus al een ander leven, zegt Luc. Nu hadden toch eens enkele dagen per week de tijd voor onszelf.
In 2007 ben ik enige tijd serieus ziek geweest, zegt Annie, en Luc heeft een nieuwe knieprothese gekregen en dat maakt dat hij niet meer zolang kan rechtstaan.
Na 38 jaar Gildenhuis vonden we dat het welletjes geweest was en hebben we besloten om er een punt achter te zetten.
 

Op 31 maart kwam dan dat fameuze point final. Hoe ze dat nu gaan regelen, gaat Luc verder, dat weet ik niet. Het is wel duidelijk dat het anno 2015 niet meer zo simpel is. Het café is momenteel aan de vijfde uitbater toe sinds wij ermee gestopt zijn in 2005 en of ze iemand zullen vinden die de zalen voor zijn rekening wil nemen… dat zal echt niet makkelijk zijn. Voor een trouwfeest bijvoorbeeld zijn mensen heel wat veeleisender geworden. Je moet een tuin hebben voor de receptie en alles moet gebeuren in een mooi kader.

Het Gildenhuis heeft wel de laatste grote zaal in Zele en dat is zeker een troef. Bij ons afscheid zorgde de beheerraad voor een afscheidsdrink en kregen we van hen en al de organisaties een mooie reischeque.

 

Luc & Annie aan het werk voor hun allerlaatste feest.

Terugblik    
Hoe kijk je op dat alles terug, vraag ik hen. O, met een heel goed gevoel, zegt Luc, we hebben hard gewerkt maar we hebben altijd veel plezier beleefd. Ook hebben we veel eer voor ons werk gekregen én niet onbelangrijk, we hebben veel mensen leren kennen. Mocht ik opnieuw beginnen, ik zou hetzelfde doen, zegt Luc resoluut. Annie is iets minder overtuigd. Ik had liever een restaurantje gehad, zegt ze, Luc niet, maar hij was tenslotte opgegroeid in het Gildenhuis. Eén pluspunt is zeker dat we na 38 jaar horeca nog altijd samen zijn en dat is niet evident. ’t Was soms zo hectisch, lacht Luc, dat we gewoon geen tijd hadden om ruzie te maken.
Dezen babbel was voor ons de ideale gelegenheid om alles eens terug op te halen, zegt Annie, en ja, we zijn al veel vergeten, maar dat is normaal zeker. Hoe dan ook, er is in al die jaren veel veranderd, heel veel veranderd. We komen uit een tijd dat iedere kleur zijn eigen lokaal, zijn eigen zaal had: ’t Volkshuis, De Blauwe Zaal, ’t Gildenhuis…
 

Het was een tijd dat het doodzonde was voor een socialist om in ’t Gildenhuis bijvoorbeeld een pint te gaan drinken. Ieder zat in zijn eigen hokje en dacht heel zwart-wit. Luc Van Den Abbeele heeft voor de joke ooit eens een verkiezingsaffiche van Jef De Bruyne in ’t café gehangen. Toen Karel Poppe dat ontdekte, was ’t kot te klein. Zo rap als tellen stond hij bij ons aan de deur, want zo’n affiche dat kon echt niet!, lacht Luc. Dit jaar bijvoorbeeld vond het kerstfeest van het ACLBV plaats in het Gildenhuis. Dat zou vroeger hoegenaamd geen school geweest zijn.

Ook met de cafés in Zele is het vandaag droevig gesteld, zegt Luc, er waren ooit andere tijden. Je moet maar eens op een zondagavond over de Markt van Zele lopen, la tristesse in het kwadraat. De Kroon en Het Anker staan er verlaten bij en de andere cafés zijn gewoon toe. Dat is ooit anders geweest. In Lokeren en Dendermonde floreert de horeca wel nog.

Pensioen
Sinds 1 april genieten Luc en Annie van hun pensioen en proberen ze wat meer van hun leven te genieten.
Luc zweert bij zijn tuin en Annie wil heel graag terug meer tijd uittrekken voor haar passie: schilderen.
Als dertienjarige was ze ooit gestart bij Were di en Feniks,
maar door haar drukke beroepsbezigheden bleef er weinig tijd om het palet ter hand te nemen.
Dat gaat nu veranderen. En voor de rest willen ze oma en opa spelen
voor hun drie kleinkinderen; Roel, Siska en Jerôme.
En ook Spanje lonkt nog altijd!

Annie en Luc, geniet er maar van met volle teugen. Bedankt voor den babbel, de koffie en dat poeske.

Mark De Block
30-IX-2015

 

Drie uitbaters

In 1984 werd de nieuwe zaal geopend. Op de opening waren de drie families present die het Gildenhuis uitbaatten.
V.l.n.r. zie je Annie Goossens, Frans Van Hecke, Petrus Van Kerckhove (secretaris beheerraad), Karel Poppe (voorzitter beheerraad),
Maira Van Malderen, minister Jan Lenssens, Irma Van Driessche, Cyriel en Luc Windey.

 

25 jaar Gildenhuis
In 1990 werd de familie Windey in de bloemetjes gezet voor 25 jaar Gildenhuis.

Vooraan zie je Karel Poppe, Irma Van Driessche, Luc Windey en Annie Goossens.
Achteraan zie je v.l.n.r.: Maria De Beule, x, Paula Van Acker, Rita Vermeire, Etienne Schepens, Paul De Beule, Lieve D'hont, Kris Boone, Hedwig Schiettecat, Paul Landuyt, Martha Van Damme, André Malfliet, Luc Van De Velde (proost), Petrus Van Kerckhove, Guido Rombout, Roger De Vuyst en Paul Knop.


© Mark De Block
Thuiskomen